Have a jolly good time!

Vanwege de grote kerstdrukte kom ik maar weinig toe aan mijn blog momenteel. Zoals eerder beschreven (link) heeft de kerstperiode een behoorlijke emotionele en confronterende keerzijde gekregen sinds de ziekte bij mijn moeder vastgesteld is. In mijn achterhoofd speelt altijd de ondraaglijke angst dat deze kerstdagen zomaar de laatste of de een-na-laatste zouden kunnen zijn. Het is een tijd waarin wij extra moeten én willen genieten. Die druk maakt het juist voor mij heel lastig. Ook wordt spoedig het nieuwe jaar ingeluid. Een nieuw jaar waarin haar ziekte een fatale wending zou kunnen nemen. Dat kan en mag niet gebeuren. Het jaar ‘2015’ is eigenlijk doodeng.

Daarbij heeft zij nu bovenop de kanker een longontsteking gekregen, waardoor ze op doktersadvies maar het beste binnenshuis kan blijven. Dit resulteert voor mij in meer huishoudelijke taken, vaker kleine boodschappen halen, en wat willekeurige huiluitbarstingen op straat in verschillende steden. Mijn moeder kan namelijk natuurlijk niet meer mee op onze traditionele kerstuitstapjes.

Desondanks is juist de kerstperiode ook zeker iets waar wij altijd erg naar uitkijken. Dat hoop ik zeker ook altijd te kunnen blijven doen. Mama en ik houden beiden erg van mooie (antieke) spullen en van sfeer creëren. Ons kleine flatwoninkje verandert vanaf 6 december altijd in een waar kerstpaleis. En onze ‘kerst stash’ is vanaf het jaar 2000 behoorlijk uitgebreid. Slingers voor het raam, kerstkleedjes op alle tafels en kastjes, Noorse kerstmannen naast de koelkast en een kerstdorp watten op het raamkozijn. Flikkerende kerstverlichting en zingende rendieren vinden we dan weer wansmaak, dus daar doen we niet aan.

Bijna al onze kerstballen zijn écht antiek. Nostalgie is het sleutelwoord. Daarom leek het mij leuk om hieronder een serie kerstkiekjes vanaf de jaren ’60 tot en met de jaren ’90 te laten zien, als een voorproefje van de unieke beelden van onze huidige versiering.

Enjoy!

Processed with VSCOcam

Kat op tv en twaalfjarige mama in het jaar 1968.


Processed with VSCOcam

Jaren ’70. Ditmaal een nieuwe kat in de armen. Het beest heeft ruim 18 jaar geleefd en domineerde over elke andere katachtige bewoner.

 

Processed with VSCOcam with g3 preset

De jaren ’80. Het schijnt destijds mode te zijn geweest om het huis te beplakken met houten balken en om een bijpassend plastic farao masker op te hangen. Ik vind dit echt afschuwelijk.

Kerst1

Hippe tijden. Ik herken hier mijn moeder bijna niet.

 


Processed with VSCOcam with g3 preset

Mijn eerste kerst.

Processed with VSCOcam with c1 preset

Oké, mijn moeder had me best leuk neergezet naast de sneeuwpop.

Processed with VSCOcam

Kerstengel met ketchup-resten op de mondhoeken en rode ogen.


Processed with VSCOcam with c1 preset

Het mysterie van tandartsen en kaakchirurgen

– “Het was ook wel een heel groot en diep gat hè”. Ze trekt haar handschoenen aan en legt wat grof geschut klaar voor de halfjaarlijkse controle. Aan de gevulde kies die ruim een jaar na het vullen nog steeds gevoelig is, kan de tandarts niets meer doen. Althans, niets meer dan mij nog even wijzen op de complexiteit en omvang van het betreffende gat. Terwijl ik mijn kaken gewillig open sper, denk ik met een intens gevoel van zelfmedelijden terug aan de vorige winter.

Het jaar daarvoor lag ik in diezelfde witte kamer. Het was de enige keer dat mijn eigen tandarts toevallig afwezig was, waardoor zodoende een vervangende mannelijke tandarts boven mijn hoofd hing. Zo’n man die eigenlijk het liefst varkens zou slachten, maar van zijn ouders toch een meer gedegen opleiding moest volgen.
– “Moet het nog verdoofd worden?” vroeg hij. Een vraag die streng en kortaf werd gesteld en die ik meer interpreteerde als ‘ben jij nog een klein kind of niet?’. Vluchtig dacht ik aan mijn tante die altijd idolaat is over het vullen zonder verdoving en beweert daar niets van te voelen. Daarnaast herinnerde ik me dat ik bij mijn laatste keer vullen, met verdoving, erg jong moest zijn geweest. Onverdoofd vullen moest in ieder geval echt iets voor grote mensen zijn.
Ik mompelde iets als: “is dat verdoven alleen nodig bij kinderen? Hoe oud was ik bij de laatste keer vullen?”.
– “Nou, je voelt er weinig van. Eens kijken hoe oud je bij de laatste keer was. Twaalf” zegt de tandarts met onderbrekingen van muisgeklik en een zucht.
En die ‘twaalf’ was voor mij de bevestiging van mijn vermoeden: vullen mét verdoving was iets voor kinderen.

Alle details van wat daarop volgde ik niet meer. Ik weet alleen dat het erger was dan de keer waarop ik mijn ‘middenhandsbeen’ en mijn pols brak. Erger dan al mijn kneuzingen. Erger dan de keer waarop ik als 6-jarige onder de dikke gym-mat belandde. Maar, dit was voor mij als 18-jarige een schakel naar échte volwassenheid. Ik moest dit gewoon ondergaan zonder te protesteren, zoals iedereen in een voorbeeldige maatschappij alles maar op zijn beloop zou moeten laten. Ik herinner me dat hij na al het geploeter nog niet klaar was.
– “Oh. Het is toch nog niet helemaal goed gevuld”.
Ik herinner me dat ik probeerde te denken dat mijn lichaam een dood lijk was. Dat de fysieke pijn toch geen werkelijkheid was, dat mijn geest buiten mijn lichaam stond. Dat ik tot in de oneindigheid in mijn hoofd herhaalde “ik ben dood, ik kan niets voelen”. De fysieke pijn had mijn lichaam afgepakt, maar niet mijn geest.
Waarom ik tussendoor mijn hand niet opstak? Goed vooruit, ook een flink gebrek aan assertiviteit van mijn kant.
– “Dat stelde niet veel voor, toch?”
Ik knikte.

“GÈK!”, riep mijn moeder uit toen ik na afloop vertelde over mijn idee van onverdoofd vullen en volwassenheid. ‘GÈK!’, dacht ik toen mijn eigen tandarts een jaar later vertelde hoe moeilijk en diep het betreffende gat wel niet was. Maar, pas op de röntgenfoto van afgelopen donderdag kon ik het werkelijke formaat zien. Het gevulde gat beslaat bizar genoeg zo ongeveer de gehele lengte van mijn kies. Dat deed er nu echter nog maar weinig toe, want daar lag ik inmiddels als 22-jarige op de afdeling kaakchirurgie voor het trekken van een verstandskies. Het bleek echter om een lastige horizontaal gelegen verstandskies te gaan die gesneden moest worden en een eenvoudigere verstandskies die wel gewoon getrokken kon worden.

Nu wederom een man, maar wel een goedlachs, vlot figuur dat ongevraagd al direct na het handschudden zijn ogen sloot en vier keer herhaalde: “dit doet geen pijn, dit doet geen pijn”. Hij nam plaats en bekeek ruim 1 seconde de röntgenfoto.
– “Okay, van welke verstandskies heb je het meeste last? Dan halen we die het eerst eruit, de andere ergens in december”. Stomverbaasd zat ik daar, want nog nooit had ik last gehad van die apparaten achterin mijn mond.
– “Zullen we de makkelijke maar eerst doen? Dan kun je aan de pijn wennen”.
“Nee, doe de moeilijke maar meteen” zei ik. Een paar zware verdovingsspuiten volgden. Behalve dat ik na toediening van de verdoving begon te trillen als een parkinsonpatiënt, voelde ik inderdaad weinig van de daadwerkelijke behandeling.

Opgelucht en blij ging ik naar huis, want het ergste was nu wel achter de rug. Buiten poseerde ik voor het ziekenhuis nog even met mijn duim omhoog voor een foto. Een foto die uiteindelijk wel tien likes zou gaan krijgen op Facebook. Eenmaal thuis vond ik het toch best vreemd dat mijn soep tijdens het nuttigen zo direct weer mijn mond uit droop. Verbaasder was ik over de pijn enkele uren later opstak, al was het wel wat voorspelbaar vanwege de grote sinterklaaszak gevuld met pijnstillers die ik mee had gekregen. Pijnstillers die wat betreft werkzaamheid niets meer voor lijken te stellen dan Tic Tacs  en die zo ook niet een gigantische hamsterachtige zwelling van mijn wang tegen konden gaan. Bijna huilend werkte ik een bordje bruine bonen in één uur tijd naar binnen. Het ergste, inclusief zwelling, zou zo’n 5 dagen moeten duren, maar nu zit ik al op dag 4 en voelt het nog steeds alsof Ringo Starr achterin mijn mond zit te jammen. Nooit had ik last van mijn verstandskies, maar wel nu hij weg is.

Al met al vind ik tandartsen en kaakchirurgen gewoon best apart volk. De ene tandarts is natuurlijk de andere niet, maar ze zijn allemaal best geheimzinnig. Ik geloof dat ze achter de schermen een boete krijgen voor het wijzen op eventuele pijn ten gevolge van behandelingen en dat ze een bonus krijgen voor elke keer dat ze een bedreiging van een (gezond) gebit opnoemen. Bij elk bezoek worden er zo veel mogelijk gadgets tevoorschijn getoverd, ook wanneer er niets aan de hand is. Desondanks heb ik heel veel bewondering voor het vak, zeker voor dat van de kaakchirurg.

Gelukzoekers in de Markthal

Op de route naar station Blaak staat het ding op z’n minst prominent opgesteld. Toevallig is het net na heel veel spannende bouwjaren geopend. Een grote ronde boog met een groot gapend gat dat deels voorzien is van heel veel glazen ramen. Het is niet heel plezierig om ongepland op het ding te stuiten na een lange dag sjokken door de stad. Mijn vriend staart wat naar het gebouw en zegt: ‘Oh, daar moeten wij zeker naar binnen’.
‘Ja’, zucht ik.

De naam ‘Markthal’ heeft het gekregen, maar eigenlijk is het de grote poort naar de voedselhemel. Duizenden leggen de pelgrimsreis af. De meesten van hen hebben geen geld, maar dat maakt niets uit bij het aanschouwen van zo’n heilig domein. Iedereen kan gratis met open mond naar het plafond staren. Wanneer de mensen weer naar buiten stappen, herrijzen zij met een snakkende behoefte aan een ontblote maagd Maria en een zak met peren voor een euro van de nabijgelegen dinsdag-/zaterdagmarkt.

Zo erg zijn wij niet. Naar boven kijken bij hoge gebouwen vindt mijn vriend ‘doodeng’, dus wij voegen ons niet bij de gapende menigte die zo nabij de ingang blijft hangen. We starten een zoektocht naar iets drinkbaars. En dan barst het los. Meegezogen in een eindeloze stroom moeten we ons er maar bij neerleggen dat we minstens het komende half uur plankton zullen zijn. Achter een buggy op topspeed, voor wat oudere dames op hun persoonlijke topspeed. Rechts een kraam, links een kraam. Gewassen darmen van edelherten voor 95 euro per stuk, een pluk zwijnenharen gedoopt in kaviaar met twee bloemkolen voor 64 euro. Nee, niets voor ons.

Het zijn de onbezette twaalf vierkante meters die mij zo blij als een kleuter maken. Wapperend met mijn handen ter verkoeling stel ik mezelf daar wat in het midden op, niet wetende dat er al snel wat nieuwe mensen achter me aan komen gestrompeld. Ze zien er niet uit alsof ze nog veel wensen in het leven hebben en lijken wel door een hogere macht aangestuurd te worden om mijn hielen te komen vertrappen. Gelukkig krijgt mijn vriend een optimistische ingeving: ‘Laten we daar verderop maar even een flesje drinken in de supermarkt halen, daar is het vast rustig’.

Nee, daar is het niet rustig. Daar stikt het van de afdruipers van de kramen in het halgedeelte. Bovendien is het een Aziatische supermarkt. We hebben nog weinig zin en energie om in zeer beperkte bewegingsvrijheid een nieuw assortiment te gaan verkennen. Dat wordt dan helaas een goedkope, lekkere milkshake ergens buiten de poort.

Ja. Het is een waar spektakel voor Rotterdam. Maar bovenal verbindt de Markthal allerlei verschillende bevolkingsgroepen door hen een gezamenlijke traumatische ervaring te bezorgen. Ook de gedeelde verwondering om het vrolijk gekleurde plafond met plaatjes van alledaagse zaken als een broccoli, een appel, een koe, vlinders, een avocado en een garnaal brengt mensen op Instagram samen onder de hashtag ‘#markthal’. Hier heb ik zelf ook aan bijgedragen:

markthal

De grootste drukte zal in de loop van de volgende maanden wel wat afnemen. Om de hipheid en de nieuwigheid van het gebouw in stand te houden, zal ik dan wel opnieuw een bezoek brengen aan het gebouw en daar verslag van uitbrengen.